Iedereen kent verdriet, maar niet elk verdriet krijgt de aandacht die het verdient. Vaak stapelen kleine verliesmomenten zich op, zonder dat we erbij stilstaan. We relativeren, drukken emoties weg of gaan gewoon door. Maar dat “stapeltjesverdriet” kan zich diep in je systeem vastzetten en leiden tot een gevoel van leegte of gelatenheid. Therapeut en trainer Jane Coerts legt hieronder uit hoe je deze sluimerende pijn kunt herkennen én helen.
Stapeltjesverdriet: hoe kleine verliezen zich opstapelen tot groot gemis
Wat is stapeltjesverdriet?
Jane: In mijn vorige artikel definieerde ik stapeltjesverdriet als ‘een opeenstapeling van klein gemis waar nooit aandacht voor is geweest’. Sabine Nooten schreef er een gelijknamig boek over. Stapeltjesverdriet kan sluimerend verworden tot ‘dit is niet voor mij weggelegd’, of ‘ik ben het niet waard om aandacht en zorg aan te besteden’. Om de pijn hierover niet te voelen vlak je je gevoelswereld af door te relativeren, te verdoven, hard te werken. Uiteindelijk verandert je grondtoon van levenslustig tot gelaten. In jou huist een voortdurend sluimerend gevoel van licht onbehagen. Je leven kabbelt voort en kent geen pieken en dalen meer.
Jouw verlangens doen ertoe
Met het afvlakken van je gevoelens en emoties raak je ook het contact met je verlangen kwijt. Als iemand vraagt wat jij wil, sta je met je mond vol tanden. Soms weet je nog wel wat je niet wil; wat je wél wil voel je niet meer. En dat is ontzettend jammer, want onze verlangens voeden onze levenszin. Het contact met je verlangen kun je herstellen door terug te gaan naar al die kleine verliesmomenten waar te snel over heengestapt is. Zodat je met terugwerkende kracht kunt voelen: au, dit deed zeer. Door dit te erkennen, erken je jezelf en opent je gevoelsdeur weer. Dat is niet altijd even fijn, want ook de pijnlijke gebeurtenissen uit je leven ervaar je intenser. Maar door te erkennen: zo was het voor mij, kunnen je oude wonden helen. In het hier en nu kun je meer genieten en je verlangens worden ook voelbaarder.
Of je het me nu kunt geven of niet
Dat wil niet zeggen dat je verlangens ook altijd vervuld kunnen worden, zeker als je daar anderen bij nodig hebt. Ik herinner me een oefening die ik lang geleden deed, waarbij we onze verlangens uit mochten spreken naar ons oefenmaatje. Ik heb zelf vaak goed contact met mijn verlangens gehad, maar probeerde daarbij zo min mogelijk afhankelijk te zijn van anderen. En nu werd ik dus uitgedaagd om mijn verlangen ten aanzien van mijn (veel te leuke) oefenmaatje uit te spreken. En mijn verlangen was: Ik verlang ernaar dat jij mij een waanzinnig leuk mens vindt. Ik geloof dat ik hier een uur over gedaan heb. Ik moest eerst langs allerlei oude boodschappen die ik geïnternaliseerd had: te dik, te lelijk, niet leuk, te veel. Dus eerst het gemis ‘vol’ aankijken en doorakkeren en daarna langzaam en sputterend het plezier van het verlangen omarmen. En de bonus: ervaren dat de lol en energie zaten in het verlangen en veel minder in het honoreren van het verlangen. Het zinnetje wat we er in ons hoofd achteraan moesten zeggen of je het me nu kunt geven of niet was volkomen vrij. Wat een bevrijding.
Moet je echt langs het gemis?
Ja, dat moet. Niet van mij, maar als er nog te veel oud zeer in je verlangen doorklinkt, voelen anderen dat zij niet vrij zijn in hun reactie richting jou. Er zit een verborgen claim besloten, namelijk: je moet mijn verlangen inwilligen. Feitelijk wordt hier dus geen verlangen uitgesproken, maar een eis. Niemand kan met terugwerkende kracht jouw oude gemis goedmaken. Het enige wat je kunt doen is: erkennen dat het was zoals het was. De tranen huilen die gestold in je binnenwereld liggen te wachten op jouw aandacht, jouw compassie. Het volgende gedicht heeft mij erg geholpen bij het alsnog doorleven van gemis-momenten waar ik te gemakkelijk overheen gestapt ben.
Helend gedicht
In het gemis van ieder mens
Schuilt een kans
Die, als die geheeld wordt
In het licht van de maan
En de warmte van de zon
De verbinding weer mogelijk maakt
Tussen wat nooit geweest is
En niet meer komen zal.
— Wilbert Molenaar







